Er zijn veel opvattingen én misvattingen over (rood) vlees, die van invloed kunnen zijn op het maken van verstandige, rationele voedselkeuzes. We laten een aantal de revue passeren:
1. Meer plantaardig
Er wordt ‘politiek-maatschappelijk’ steeds meer nadruk gelegd op het moeten eten van meer plantaardige voeding (zie: de eiwittransitie).
De gemiddelde Nederlander eet naar maatstaven van de Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheden van het Voedingscentrum te weinig groenten, fruit, volkoren producten, peulvruchten en noten. Naar die criteria zou de Nederlander wat betreft de vleesconsumptie hier wat boven zitten, met name bij adolescente en volwassen mannen.
Hoe dan ook. In een gezond voedingspatroon is er – conform de herziene Schijf van Vijf – plaats voor het hoogwaardige voedingsmiddel dat vlees is. Vlees wordt voedingstechnisch echter niet altijd meer op waarde geschat.
2. Welvaartsziekten
Een bovengemiddelde consumptie van rood vlees (> 100-120 g per dag) en met name van bewerkt vlees (> 50 g per dag) loopt in studies parallel met cardiovasculaire aandoeningen, diabetes type 2 en darmkanker (24,25,26).
Op basis van vragenlijsten (zie 3. ‘epidemiologie’) zou vleesconsumptie boven de ADH met name het geval zijn bij (jongere) mannen (27).
Echter: bewijs voor een oorzakelijk (causaal) verband tussen vlees eten en welvaartsziekten ontbreekt (28,29). Zie over deze ‘causaliteit’ onze rubriek ‘bewerkt vlees‘.
Andere aspecten van het westers eet- en leefpatroon, zoals te snel en te veel ‘gemaksvoeding’, te weinig beweging, overgewicht, tabak en alcohol spelen stevig mee (maar worden (te) regelmatig buiten beschouwing gelaten.
3. Waarde van epidemiologie
Epidemiologische studies hebben beperkingen. Als deze gebaseerd zijn op enquêtes, op vragenlijsten waarbij consumenten dienen op te geven wat zij eten, of denken te hebben gegeten, is dat feitelijk niet gecheckt, veelal niet nauwkeurig. Verder komen onderschattingen en gewenste antwoorden er veel in voor. Per definitie tonen epidemiologische studies geen oorzakelijke (causale) verbanden, maar suggereren hypotheses, mogelijke verbanden. Zie ook de rubriek rood/bewerkt vlees in relatie tot ‘welvaartsziekten‘.
Het is (te) complex om de werkelijke consumptie van de vele soorten vlees goed in kaart te brengen en rekening te houden met de heterogeniteit binnen een vleescategorie. Vervolgens is het de vraag of en in welke mate (epidemiologisch) gesuggereerde verbanden verder nog beïnvloedt worden door andere factoren. Een gegeven is, dat vleesconsumenten niet altijd het ‘meest verantwoorde’ eet- en leefpatroon naleven of nastreven (30), zodat andere de factoren ook sneller een rol kunnen spelen.
4. Stoffen of patronen
Veel voedingsdiscussies worden gevoerd op productniveau of zelfs dat van specifieke voedingsstoffen en het mogelijke effect daarvan.
Er gaan steeds meer stemmen op om vooral effecten van eetpatronen te analyseren in plaats van afzonderlijke voedingsmiddelen of ‘stofjes’.
Dit dient te helpen vermijden dat bepaalde voedingsmiddelen (zoals vlees) ten onrechte gestigmatiseerd worden. Zo zijn er aanwijzingen dat de associatie van vlees met (darm)kanker verdwijnt (..) in een gevarieerde voeding met voldoende antioxidanten (31).
5. Relatief of absoluut risico
Het maakt uit of gerekend wordt in percentages of met absolute gegevens. Zo wordt het relatieve risico op darmkanker in relatie tot vlees vaak onjuist ingeschat. Het percentage van 18% (WHO-IARC) lijkt veel, maar betekent een stijging van het absolute risico van 1%.
Door het levenslang bannen van vlees zou één consument op de honderd (in theorie) minder kans op darmkanker hebben, als het verband al causaal zou zijn. (32).
In de epidemiologie worden lage relatieve risico’s, zoals voor vlees, als weinig betrouwbaar gezien (33, 34).
6. Aanbevelingen en onderbouwingen
De aanbeveling van de WHO omtrent rood vlees stuit op kritiek door eminente klinische epidemiologen (35). Zo zou uit het onderzoek net zo zeer naar voren zijn gekomen, dat de consumptie van bewerkt vlees zou leiden tot minder huidkanker (36), maar even zwak onderbouwd als het verband met (darm)kanker.
7. Vlees niet ‘vet‘
Vlees is niet zomaar ‘vet’.
De soorten en de hoeveelheid vet in vlees, kan sterk variëren (41).
Elke vleessoort (rund, varken, schaap) heeft vettere en magere stukken. Vlees dat mager is, bevat minder calorieën en minder verzadigde vetten.
Het vet in varkensvlees bestaat voor circa 40% uit verzadigd vet en voor ongeveer 60% uit onverzadigd vet.
Voor rund-, kalfs- en lamsvlees geldt een verhouding van zo’n 50-50%.
8. Gunstige verbanden
Verzadigde vetten worden geassocieerd met een hoger risico op hart- en vaatziekten. Ook hiervan wordt de wetenschappelijke onderbouwing in twijfel getrokken. Een recent artikel in The Lancet suggereerde om officiële voedingsadviezen te herzien: de relatie tussen verzadigd vet en beroertes zou immers zelfs gunstig zijn en er zou geen aantoonbaar verband zijn met andere hart- en vaatziekten, met diabetes type-2 en mortaliteit (42,43,44,45,46,47,48).
Uit interventiestudies blijkt er geen enkel verschil tussen het effect van rood vlees enerzijds en vis of gevogelte anderzijds op bloedserum merkers (cholesterol, HDL, LDL, triglyceriden)49.
9. Vet-arm dieet met vlees
Vegetarische alternatieven zijn niet per definitie minder vet dan vlees of vleeswaren. Vleesvervangers vervangen bovendien geenszins de hoge voedingswaarde van vlees. Ze bevatten vaak veel calorieën, zout en additieven, en worden wel gezien als ultra-bewerkt.
Een analyse van Test-aankoop (Vlaamse consumentenorganisatie, 2013) toonde dat 86% van de vervangers ‘nutritioneel problematisch’ is (50) en dat is geen aanbeveling.
Het nuttigen van plantaardige vetten biedt geen garantie op gezondheid. Het gebruik kan, vooral bij ultraprocessing, zorgen voor meer schadelijke industriële transvetzuren of toxische aldehyden (51) en dus bijdragen tot een hoger risico op welvaartsziekten 52.
10. Vervangers niet per definitie minder vet
Voedingsonderzoeker Kevin Hall bekeek effecten van een menu met bewerkt voedsel tegenover een menu van onbewerkt voedsel. Bij de menu’s met sterk bewerkt voedsel kon Hall een duidelijke hogere calorie-inname en daarmee samenhangende gewichtstoename aantonen (53).
11. Vlees vervangen
Vlees adequaat vervangen is niet eenvoudig.
Plantaardige alternatieven zouden voedingstechnisch gecombineerd moeten worden met zuivel, verrijkte voedingsmiddelen of supplementen (54).
Kaas- en melkproducten zijn op zich geen volwaardige vleesvervangers omdat ze (te) weinig ijzer bevatten.
Voor veganisten is het de uitdaging om voldoende essentiële voedingsstoffen binnen te krijgen. Zij moeten verrijkte producten of supplementen innemen om voldoende calcium en vitamine B12 binnen te krijgen. Zij hebben meer kans op tekorten aan omega 3-vetzuren, essentiële aminozuren, verschillende andere vitaminen (bv. A, D, K2), selenium en zink (55).
Ook jodium kan een probleem vormen (56,57).
Eenzijdige eetgewoonten door hele voedingsgroepen (lees: vlees) uit te sluiten, verhogen de kans op voedingstekorten. Dit is mede een uitdaging bij zwangere en lacterende vrouwen en bij kinderen en adolescenten (58).
De Deutsche Gesellschaft für Ernährung (DGE) raadt veganisme af voor kwetsbare groepen (59).
Samenvatting
Vlees bevat veel essentiële voedingsstoffen en past prima in een gezond, gevarieerd en gematigd eet- en leefpatroon, met voldoende beweging.
Vlees is vervangbaar mits dit met zorg gebeurt; vlees maakt het echter makkelijk(er) om voedingstekorten te vermijden.
De lekkerste recepten, winacties en meer ontvangen?
Schrijf je direct in: