In allerlei recepten en promoties, bijvoorbeeld rond de BBQ, komen veel Engelstalige benamingen voor van bepaalde stukken vlees.
We helpen je even ‘out-of-the-fire’:
Baby backs = lende spare ribs
Bacon = gerookte en gezouten buikspek
Boston Butt = bovendeel varkensschouder
(wordt veel gebruikt voor pulled pork)
Brisket = puntborst
Brisket flat = onderliggende spier van de puntborst
Brisket point = bovenliggende spier van de puntborst
Chuck = schouder
Chuck tender = schouderbiefstuk
Flank steak = bavette of vinkenlap
Flat iron steak = sucade gesneden als steak
Flat ribs = gezaagd ribstuk uit de flank met been
Hanging tender = longhaas
Joint = rollade
Picnic = onderdeel varkensschouder (pulled pork)
Pig wings = oerhammetjes
Pork chop = karbonade
Pork loin = lende
Porterhouse = T-bone steak / ossenhaas
Pork belly = varkensbuikspek
Pork tenderloin = varkenshaas
Prime rib = cote de boef
Rack of pork = varkensrack
Roast = braadstuk
Rump = dikke lende
Rump cap = picanha
Short loin = dunne lende
Short ribs = gezaagd ribstuk met korte stukjes been
Silverside = platte bil
Sirloin steak = entrecote (lendedeel)
Skirt steak = langgerekte steak uit middenrif
Saint Louis ribs = recht gezaagde buik-spare-ribs
Tenderloin = ossenhaas
Topside = bovenbil
Top round steak = kogelbiefstuk
Whole Hog – heel varken