Onze verre voorouders konden zich waarschijnlijk zo voorspoedig ontwikkelen doordat zij vlees aten van dieren die door roofdieren gedood waren. Vuur hielp hen schadelijke bacteriën uit te schakelen, waarmee volgens onderzoeker Wrangham de mens zich onderscheidde van het dier.
Vroege mensachtigen hoefden waarschijnlijk niet al hun vlees zelf te bejagen of te vangen. Ze verjoegen roofdieren van hun prooi of aten vlees van gevonden karkassen. Omdat vlees van dode dieren zonder koeling of garing risico’s met zich meebrengt, bracht verhitting uitkomst.
Antropologen van Harvard University stelden vast dat al binnen 24 uur zoveel bacteriën op vlees groeien, dat het oneetbaar wordt. Daarom vermoeden ze dat vroege mensen al snel ontdekten dat roosteren van vlees het mogelijk maakte dat vlees wél te eten.
Door roosteren konden de vroege mensen beter aan hoogwaardige eiwitten in de vorm van vlees komen, zelfs al voordat ze wapens ontwikkelden om efficiënt mee te jagen.
Koken vergroot de effectieve energetische waarde van vlees en moderne mensachtigen geven spontaan de voorkeur aan gegaard boven rauw vlees. Mensachtigen die hun ‘aas’ bereidden, kunnen zo hun energieniveau verhoogd hebben.
Volgens de wetenschappers wisten vroege mensachtigen zo’n 400.000 jaar geleden al met vuur om te gaan. Mogelijk konden ze dat nog veel eerder al.